Vitamine D, ja of nee?
Nataal december 2013, editie 19
Duitse onderzoekers waarschuwen voor voedselallergie
In haar nieuwste voedingsrichtlijn adviseert de Gezondheidsraad zwangere vrouwen een vitamine D-supplement te slikken. De inkt van het advies was nog niet droog of Duitse onderzoekers adviseerden het tegenovergestelde. Hun onderzoek brengt een hoge vitamine D-spiegel bij geboorte in verband met een grotere kans op voedselallergieën op tweejarige leeftijd. Wat is wijsheid?
Sinds rachitis praktisch uitgebannen is door kinderen vitamine D voor te schotelen, staat het vast dat deze nutriënt een belangrijke rol speelt bij de groei en ontwikkeling van botten. Inmiddels zijn er nog een paar belangrijke eigenschappen bewezen verklaard. De door Europa opgestelde lijst met toegestane gezondheidsclaims noemt de bijdrage "aan de instandhouding van normale calciumgehalten in het bloed", de "normale werking van de spieren", de "instandhouding van normale tanden" en de "rol in het celdelingproces". Dat cholecalciferol (D3) van vitaal belang is voor een goede gezondheid, blijkt wel uit de laatste claim die gaat over de bijdrage aan "de normale werking van het immuunsysteem".
Allergische reacties zijn juist het gevolg van een abnormale werking van het immuunsysteem. Logisch dat een onderzoek dat een negatieve impact van vitamine D suggereert, extra de aandacht trekt. Alle aanleiding om het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu een reactie te vragen op het onderzoek van dr. Kristine Weiße van het Helmholtz Centrum voor Milieu-onderzoek in Leipzig. 'Er is weinig twijfel over dat vitamine D interacteert met het immuunsysteem', stelt Prof. Dr. Henk van Loveren, als immunoloog verbonden aan de toxicologiegroep van het RIVM. 'Maar er zijn tegenstrijdige gegevens betreffende het risico op allergie.'
Weiße onderzocht het verband tussen vitamine D-gehaltes in navelstrengbloed enerzijds, en IgE, Regulator T-cellen en voedselallergie anderzijds. Van Loveren: 'Het betreft een epidemiologische studie en daar geldt dat wellicht een associatie wordt gevonden maar daarmee is de causaliteit nog niet vastgesteld.' Met andere woorden: de hoge(re) vitamine D-spiegel hoeft niet de oorzaak van de latere voedselallergie te zijn. En ook het verband tussen de relatief lage aantallen T-cellen kan toeval zijn.
'Hoewel de studie goed lijkt te zijn uitgevoerd', aldus Van Loveren, 'zijn er ook zwakheden aan te wijzen. Zoals de auteur trouwens zelf ook aangeeft. Er kan sprake zijn van bias. IgE spiegels in bloed zijn niet werkelijk voorspellend voor allergie, en aantallen circulerende Regulatorische T-cellen zijn dat ook niet. Voedselallergie werd gescoord op basis van rapportage door de ouders van een diagnose door een arts.'
De Duitse tegenhanger van het RIVM heeft kortom "een interessante studie" gepubliceerd die "aanleiding geeft tot nader onderzoek". Maar de tegenstelling tussen de voor- en tegenstanders van vitamine D-suppletie blijft bestaan. Van Loveren: 'Aan de hand van alleen deze studie is het niet goed mogelijk het gebruik van dit voedingssupplement tijdens de zwangerschap te stimuleren dan wel af te raden.'
Medicalisering zwangerschap
De Gezondheidsraad adviseert zwangere vrouwen sinds 2008 dagelijks 10 microgram(ug) vitamine D te slikken . Het jongste advies, van 2012, blijft daarbij en verdubbelt de gewenste dagelijkse inname voor kinderen tot vier jaar. Niet iedereen kan zich in de normen vinden. 'Sommigen vonden het advies uit 2008 onvoldoende onderbouwd, of juist te terughoudend wat betreft de voorgestelde suppletiedoseringen', zegt dr. Henk van de Berg die deel uitmaakte van de commissie die voor de Gezondheidsraad de voedingsnormen voor vitamine D evalueerde. De discussies staan hem nog helder voor de geest. 'Verloskundigen en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) waren bijvoorbeeld sceptisch. Zij zagen vitamine D-suppletie als een ongewenste medicalisering van de zwangerschap.'
Een bezwaar waar Van den Berg wel begrip voor kon opbrengen. 'Kinderen tot vier jaar krijgen suppletie met vitamine D om hun botstofwisseling en botopbouw optimaal te laten functioneren. Tijdens de zwangerschap is het calciumtransport naar de foetus echter niet afhankelijk van de vitamine D-spiegel van de moeder.' Er zijn, volgens Van den Berg, geen harde bewijzen dat pasgeborenen van vrouwen met een lage vitamine D-status een lagere botdichtheid hebben . 'Een zwangere vrouw heeft om die reden dan ook niet meer behoefte aan vitamine D dan niet zwangere vrouwen.'
Risico's vitamine D-tekort
Dat de raad toch suppletie adviseert, motiveert Van den Berg uit het voorzorgprincipe. 'Er kunnen mogelijk complicaties optreden, bij zowel moeder als kind, als gevolg van een vitamine D tekort. Er zijn aanwijzingen dat een te lage vitamine D-status van de moeder epileptische aanvallen bij hun pasgeboren baby's tot gevolg kan hebben. Daarnaast kunnen er bij een tekort vermoeidheidsklachten en spierzwakte optreden. Met name vrouwen met een donkere huid lopen een hoger risico op een tekort. In ons klimaat maken ze minder vitamine D aan, en als ze dan ook nog weinig buiten komen en lichaamsbedekkende kleding dragen, neemt de kans op tekorten nog verder toe. Om een adequate voorziening van vitamine D zeker te stellen geldt het suppletieadvies voor alle zwangeren.'
Ook Van den Berg nam kennis van de Duitse studie, maar als doorgewinterde consument van wetenschappelijk onderzoek brengt het resultaat hem niet van zijn stuk. 'Er zijn altijd onderzoeken die afwijkende bevindingen rapporteren. De introductie van foliumzuur tegen spina bifida is een goed voorbeeld. Toen was er ook een hype aan onderzoeken en werden verbanden gevonden die later niet oorzakelijk bleken. Bijvoorbeeld dat het gebruik van foliumzuur de kans op hart- en vaatziekten zou verlagen. Daarnaast: 'De onderzoekers nemen tachtig nmol als grenswaarde voor een hoge vitamine D-spiegel. Dat is geen extreem hoge waarde. In de zomer of na een wintersportvakantie haal je makkelijk zo'n serumwaarde.'
Vette vis, lever en zonneschijn
Als pleitbezorger van een gevarieerd dieet dat het lichaam voorziet van alle noodzakelijke nutriënten, is Van den Berg in zijn algemeenheid geen voorstander van vitaminesuppletie en verrijkte voedingsmiddelen. 'Chips en limonade met toegevoegde vitaminen geven een verkeerd signaal. Die consumeer je niet voor je gezondheid. Bovendien worden meestal vitamines toegevoegd waar in Nederland geen tekort aan is. Foliumzuur en vitamine D zijn de enige vitamines waar de gebruikelijke voeding, bij bepaalde groepen, niet in de behoefte kan voorzien.'
Vitamine D zit maar in een beperkt aantal voedingsmiddelen zoals in vis, eieren en, in kleine hoeveelheden in zuivel. Aan margarine en braadvet wordt het toegevoegd. Vette vis en (runder)lever zijn met respectievelijk 7,9 en 3,5 microgram per 100 gram nog de rijkste bronnen. Maar lang niet iedereen lust vette vis of lever. Bovendien raadt het Voedingscentrum zwangere vrouwen aan de consumptie van leverproducten te vermijden en het eten van vette vis te beperken tot maximaal twee porties per week, vanwege het risico op stapeling van zware metalen en dioxines.
Blijft over, de zon. Van den Berg: 'De bijdrage van zonlicht op de vitamineproductie in de huid is moeilijk te kwantificeren. De Gezondheidsraad gaat er vanuit dat een blanke volwassene genoeg heeft aan dagelijks vijftien tot dertig minuten blootstelling aan zonlicht op het gezicht en de handen. In de zomer komt de gemiddelde Nederlander daar gemakkelijk aan. Maar van oktober tot april staat de zon te laag. De halfwaardetijd van vitamine D is enkele weken. Dus je hebt niet direct een tekort als het een week regent. Maar in de loop van de winter kunnen zwangere vrouwen, gekleurde Nederlanders en senioren wel wat extra's gebruiken om de vitamine D status in het bloed op het gewenste niveau te houden.'
Voedselovergevoeligheid
Voedselallergie en voedselintolerantie zijn verschillende aandoeningen die in de praktijk erg op elkaar kunnen lijken. Bij een pinda-allergie loopt de immunologische reactie via IgE antistoffen, terwijl die bij glutenintolerantie (Coeliakie) via IgA antilichamen loopt. Aan de verkoop van noodmedicatie schat men dat 65 tot 75 per 100.000 kinderen (circa 0,08 %) een potentieel levensbedreigende allergie hebben. Ruim twee keer meer dan volwassenen. Ook bij de mildere vormen van voedselovergevoeligheid zijn kinderen oververtegenwoordigd. Schattingen lopen uiteen van 1 – 3 % van de volwassen tot 4 – 6 % van de kinderen. Beperkt tot alleen voedselallergie lopen de schattingen uiteen van 1 tot 3 % van de kinderen. Onder baby's tot één jaar komt met 2 –3 % koemelkallergie het meest voor.
Bronnen: Gezondheidsraad; Nationaal Kompas Volksgezondheid (Rivm)
De D-norm
Kinderen tot 4 jaar, zwangeren en vrouwen van 50 - 70 jaar: 10 ug per dag
70-plussers: 20 ug per dag.
Voor kinderen tot 10 jaar wordt conform het EFSA advies uit 2012 als veilige bovengrens van inneming 25 ug per dag aangehouden, voor volwassenen 100 ug.
Tekst: Rineke Wisman en Arjan van Groningen